Lufft Opus 20 THI PoE Temperature, Humidity Data Logger 8120.01 Data Sheet

Product codes
8120.01
Page of 9
 
NL 
Gebruiksaanwijzing datalogger 
 
8.  Alarmfunctie 
8.1. 
Instellingen van het alarm 
U  kunt  in  de  besturingssoftware  van  de  apparaten  voor  elk 
kanaal  dat  wordt  weergegeven  of  gelogd,  een  apart  alarm 
instellen. 
U kunt  een  bereik  van  de  waarden  opgeven  door  middel  van 
een onder- en bovengrens voor het alarm. Als de meetwaarde 
buiten dit optimale bereik valt, gaat er een alarm af. 
Opmerking:  een  alarm  kan  alleen  op  het  scherm  getoond 
worden in mode M2 en M3 voor de geselecteerde kanalen op 
de drie weergaveregels.  
In de loggingmode worden het alarm voor de andere kanalen 
onafhankelijk  ingesteld  van  de  op  het  scherm  getoonde 
meetwaarden.  Dit  betekent  dat  ook  voor  kanalen  die  niet  op 
het scherm getoond worden maar die wel worden gelogd, een 
alarm kan worden ingesteld. 
Zo kan er ook een alarm zijn ingesteld in mode M4, terwijl er 
geen gegevens op het scherm worden getoond. 
8.2. 
Weergave van een alarm op het scherm 
Een ingesteld alarm wordt alleen op het scherm getoond voor 
meetwaarden die op het scherm worden getoond. 
Als  er  een  alarm  optreedt 
voor 
zo'n 
kanaal, 
dan 
verschijnt 
er 
een 
alarmsymbool 
naast 
de 
waarde. 
Het 
symbool 
knippert  zolang  de  gemeten 
waarde  buiten  het  optimale 
bereik ligt. 
 
Als  de  meetwaarde  weer 
binnen  het  optimale  bereik 
komt,  houdt  het  symbool  op 
te knipperen, maar blijft op scherm aanwezig. 
Zo  kunt  u  zien  of  er  een  alarm  is  opgetreden.  Als  de 
meetwaarde weer buiten het optimale bereik komt, begint het 
symbool weer te knipperen. 
 
Als  de  gegevens  uit  de  datalogger  worden  geëxporteerd, 
wordt de weergave van het alarm gewist. 
 
 
 
Verder  is  het  mogelijk  om  een  hysterese  in  te  stellen  om  het 
herhaaldelijk  in-  en  uitschakelen  van  het  alarm  rond  de 
grenzen van het optimale bereik te vermijden.
 
8.3. 
Geluidssignaal 
Als  er  een  alarm  optreedt  terwijl  de  geluidsoptie  is 
ingeschakeld (hoofdstuk 6.2.4 geluidsoptie), dan wordt er ook 
een geluidssignaal gegeven. Het geluidssignaal verdwijnt als 
de meetwaarden weer in het optimale bereik komen. 
8.4. 
De hysterese van een alarm gebruiken 
Als u de alarmfunctie gebruikt zonder hysterese, dan gaat het 
alarm  af  en  verdwijnt  weer  telkens  als  een  alarmdrempel 
wordt overschreden. 
Als  de  afstand  tot  de  grenzen  van  het  optimale  bereik  heel 
klein is, gaat het alarm heel vaak af. 
Bijvoorbeeld  als  u  als  bovengrens  voor  alarm  van  de 
omgevingstemperatuur  24 °C  heeft  ingesteld  en  voor  de 
ondergrens  10 °C  en  de  omgevingstemperatuur  varieert 
voortdurend  tussen  23,5 °C  en  25 °C,  dan  wordt  er  talloze 
keren  een  alarm  gegenereerd  en  opgeslagen  gedurende  de 
meetperiode. 
U kunt dit verschijnsel vermijden door een hysterese voor het 
alarm in te stellen. Definieer hiervoor hoever de meetwaarde 
binnen  het  optimale  bereik  moet  komen,  wil  het  alarm 
verdwijnen. 
Als we in het voorgaande voorbeeld de hysterese instellen op 
1 °C,  dan  gaat  het  alarm  nog  steeds  af  als  de  temperatuur 
boven  de  24 °C  komt  maar  verdwijnt  pas  weer  als  de 
temperatuur onder de 23 °C zakt. 
 
 
 
 
Weergave van een 
alarm 
Bovengrens 
alarm 
Optimaal 
bereik van de 
waarden 
Ondergrens 
alarm 
Knipperend 
Continu 
Loggingmode 
Meetwaarden in het geheugen 
Bovengrens 
alarm 
Optimaal 
bereik van de 
waarden 
Ondergrens 
alarm 
Knipperend 
Continu 
Loggingmode 
Loggingmode 
Bovengrens 
alarm 
Optimaal 
bereik van de 
waarden 
Ondergrens 
alarm 
Knipperend 
Continu 
HY
S
T
E
RE
S
E
 
Weergave van een alarm 
zonder hysterese
 
Weergave van een alarm met 
hysterese
 
Voorbeeld van de weergave van 
een alarm voor het kanaal dat op 
de eerste regel wordt 
weergegeven.