Reely RtF 505 mm Mini J3 Data Sheet

Product codes
Mini J3
Page of 120
112


17. De eerste vlucht
Vóór de eerste start moet de vliegaccu volgens de aanwijzingen in het gedeelte „Laden van de vliegaccu“ op worden
geladen. Met een batterijtester kunt u de resterende capaciteit van de zenderbatterijen testen. Nadat u nog een keer
kort de functie van de motor en de uitslagen van het hoogte- en richtingsroer gecontroleerd heeft, is het model gereed
voor de eerste vlucht.
Kies een geschikte ruimte voor het gebruik van uw model. Voor de eerste vliegpogingen raden wij u aan om in een
grote weide, een sport- of modelvliegveld of een grote halle of sporthalle te vliegen. Als u het model beheerst, kunt u
ook in de tuin of op kleinere plaatsen vliegen.
Als u de eerste vlucht buiten uitvoert, dan wacht u indien mogelijk op een windstille dag of een dag met weinig wind.
a) De start
In principe is het zonder probleem mogelijk om het model alleen en ook vanaf een vlakke bodem te starten. Voor de
eerste vlucht raden wij u echter aan de hulp van een starthelper in te roepen, die het model met de hand start. Zo heeft
u beide handen voor het sturen vrij en kunt u zich geheel op het model concentreren.
Als u buiten vliegt, moeten de start en landing altijd tegen wind gebeuren. In een binnenruimte mag u niet in het
midden van de ruimte, maar in een hoek starten. Zo hebt u voldoende plaats om een grote cirkel rond de ruimte te
vliegen.
Onze tip:
Om de vliegpositie van uw model nauwkeurig te kunnen zien, gaat u zijdelings achter de starthelper staan
en kijkt u precies in de vliegrichting van het startende model.
Voor de start neemt de starthelper het model met duim en wijsvinger aan de romp onder de vleugels vast. Geef nu
langzaam gas en laat de motor met vol vermogen lopen. De starthelper geeft daarop het model met een zachte zwaai
recht naar voren vrij.
Het model moet nu in een vlakke hoek naar boven opstijgen. Probeer hierbij zo min mogelijk te sturen. Pas wanneer
het model vanzelf zijn vliegpositie verandert en bijv. een bocht vliegt, te snel stijgt of de neus naar beneden wil
drukken, corrigeert u de vliegpositie met de noodzakelijke stuurcommando’s.
Voor een fijngevoelige correctie van de vliegpositie en voor gerichte richtingsveranderingen vanuit de normale vliegpositie
zijn maar geringe of kortdurende knuppelbewegingen van de zender nodig.
Wanneer de gewenste vlieghoogte is bereikt, vermindert u het motorvermogen en leidt u de eerste bocht in.
b) Bochten vliegen
Het vliegen van bochten wordt met het richtingsroer gestart, hierdoor neigt het model naar de zijkant. Wanneer de
gewenste schuine stand van het model bereikt is, wordt het richtingsroer terug naar de middenpositie gestuurd.
Gelijktijdig wordt door zacht trekken aan de stuurknuppel voor het hoogteroer, de bocht op gelijkblijvende hoogte
gevlogen.
Als het model in de gewenste richting vliegt, kunt u met een korte beweging van het richtingsroer in de andere richting
het model weer horizontaal laten vliegen en het hoogteroer naar de middenpositie terug brengen. Probeert u in het
begin geen te korte bochten te vliegen en let ook in de bochten op een gelijk blijvende vlieghoogte.