Siemens IC60 Benutzerhandbuch

Seite von 40
 
Siemens Building Technologies
 
 
Fire Safety & Security Products 
 
01.2008
 
 
Standaardinstelling: 
Gebruiker 21: 
 ARM  Gebruiker 22: 
 DISARM 
Gebruiker 23: 
 STAY 
Gebruiker 25: 
 FREE 
Gebruiker 24: 
 
 (tegelijk)
PANIC/SOS 
1. Afstandsbediening 1: druk op  
    
18
 
21 
 
t het toetsenblok begint te biepen om aan 
te geven dat de inleesmodus is 
geactiveerd 
2. Druk op de knop ARM 
 van de 
afstandsbediening 
t Er wordt nu een transmissiesignaal 
verzonden. Als een gebruiker wordt 
gevonden, geeft de centrale de melding 
“Gevonden”. 
3. Druk op 
 voor bevestiging. 
4. Herhaal handeling 1-3 voor alle 
    5 knoppen (gebruik de navigatieknop   
om naar het volgende gebruikersnummer 
te gaan). 
Gebruik voor afstandsbediening 2 
gebruikersnummer 26-30 enz. 
 
Telefoonverbinding
 
Om events door te geven, moet het systeem 
verbonden zijn met een telefoonlijn. Volg 
stap 8-9 om de telefoonnummers te 
programmeren. 
Als er geen telefoonlijn is aangesloten, moet 
de kiezer worden uitgeschakeld: 
1. Druk op 
175
1
 t het display 
toont: “Kiezer A Optie 12----7-“. 
2. Druk op 
 t het display toont: “
-2----7-
“. 
3. Ter controle: druk tegelijkertijd op 
Ctrl
  
t  het display wijzigt naar gewone 
tekstmodus en toont “Activeer kiezer nr”. 
4. Druk op 
 om terug te gaan en ga door 
met stap 10 “Installatie testen”. 
 
Telefoonnummers
 
De telefoonnummers (max. 8) die worden 
gekozen bij een event, mogen maximaal 
16 cijfers lang zijn. Standaardinstelling: 
telefoonnummer 8 is het terugbelnummer 
(callback-nummer) van het Control 
Monitoring Station (CMS). 
1. Telefoonnummer 1: 
druk op 
181
1
“tel.nummer”
 
2. Kies een doormeldingsformaat voor dit 
nummer. 
a)  Nummer m.b.t. een telefoon: druk op  
     
182
1
 
2
  
t als zich een event voordoet, wordt een 
alarmsignaal naar dit nummer verzonden 
b) Doormelding gaat naar een CMS station: 
CID-formaat: druk op 
182
1
1
 
SIA-formaat: druk op 
182
1
10
 
3. Herhaal handeling 1-2 voor 
telefoonnummer 2-8 (gebruik de  
    navigatieknop   om naar het volgende 
telefoonnummer te gaan). 
Er kan gekozen voor elk telefoonnummer 
worden uit 11 doormeldingsformaten. De 
formaten staan vermeld in de installatie-
handleiding. 
 
Identificatiecode
 
Bij verbinding met een monitoring station 
kunt u een individuele identificatiecode 
programmeren: 
Partitie A: druk op 
62
1
”code”
 
(4-cijferige code 0-F). 
 
Installatie testen
 
U test de sterkte van het ontvangen signaal 
door op het paneel te drukken op 
200
14
 
Wanneer een signaal wordt ontvangen, 
genereert het toetsenbord een 
geluidssignaal en wordt de signaalsterkte 
gedurende 30 seconden in procenten 
weergegeven. 
Om de werking en het transmissiebereik 
van alle detectoren te testen, gaat u naar de 
looptestmodus. 
 In de looptestmodus verstuurt de 
centrale geen alarmen en is het 
werkbereik kleiner dan in de normale 
werkmodus - conform EN50131. 
1. Start de looptest: druk op 
200
6
 
t het toetsenblok begint te biepen om aan 
te geven dat de looptestmodus is 
geactiveerd 
2. Activeer de geïnstalleerde detectoren met 
een magneet 
t Er wordt nu een transmissiesignaal 
verzonden (raadpleeg voor meer 
informatie de installatiehandleiding van 
de detector). De centrale geeft telkens 
wanneer een detectorsignaal wordt 
ontvangen een berichtsignaal en toont 
het detectornummer op het display. 
3. Deze modus verlaten: druk op 
.  
t u keert terug naar de normale modus 
4. Ter controle van alle ontvangen signalen  
     in het logboek: druk op
5. Om events uit het logboek te verwijderen:  
    druk op 
 of voer de installateurscode in 
(zie gebruikshandleiding 3.15.3). 
Het programmeren is nu voltooid en het 
systeem is klaar voor gebruik.  
Vergeet niet de interne sirene weer aan te 
sluiten.