Xerox Phaser 7300 Installation Guide

Page of 52
Windows NT 4.x-netwerk
Phaser® 7300-kleurenprinter
21
6. 
De wizard controleert de poortnaam en het printeradres en configureert de resterende 
poortinstellingen automatisch voor u. Als er fouten worden aangetroffen in de printeridentificatie, 
wordt een dialoogvenster weergegeven waarin om Additional Information (Aanvullende 
informatie) wordt gevraagd. Voer de volgende bewerkingen uit in het dialoogvenster Add Xerox 
TCP/IP Port 
(Xerox TCP/IP-poort toevoegen):
a. 
Geef onder Enter a Port Name (Voer een poortnaam in) een unieke naam op voor de poort 
die wordt toegevoegd.
b. 
Geef onder Enter a printer name or IP address (Voer een printernaam of IP-adres in) de 
hostnaam of het IP-adres van de printer op.
c. 
Klik op Next (Volgende).
Opmerking
Als u Xerox-printers in uw LAN (Local Area Network) wilt opsporen, selecteert u Auto 
Printer Discovery 
(Printer automatisch detecteren) en klikt u op Refresh (Vernieuwen). De 
Xerox TCP/IP-poortmonitor doorzoekt het netwerk op Xerox-printers en geeft de gevonden 
printers in een lijst weer. Selecteer de gewenste printer uit de lijst en klik op OK.
7. 
Nadat alle poortinstellingen zijn geconfigureerd en gecontroleerd, verschijnt het dialoogvenster 
Completing (Bezig met voltooien) waarin een overzicht van alle huidige instellingen wordt 
weergegeven. U hebt nu de gelegenheid om instellingen te wijzigen door op de knop Back 
(Vorige) te klikken. Als u tevreden bent met de instellingen, klikt u op Finish (Voltooien) om de 
installatie van de poort af te ronden.
8. 
Klik op OK om het dialoogvenster Eigenschappen voor printer te sluiten. Hiermee is de 
installatie van de TCP/IP-poort van Xerox voltooid.
Windows NT 4.x-problemen oplossen (TCP/IP)
In deze sectie wordt ervan uitgegaan dat u de volgende taken hebt voltooid:
U hebt een Phaser-printer PCL- of PostScript-afdrukstuurprogramma opgeladen.
U hebt een recente kopie van de configuratiepagina’s afgedrukt en bewaard. Raadpleeg de sectie 
over het Voorpaneel in de Handleiding Functies op de interactieve documentatie-cd-rom voor 
informatie over het afdrukken van configuratiepagina’s.
1. 
Controleer het volgende in het TCP/IP-gedeelte van de configuratiepagina’s:
De IP-adresbron is ingesteld op DHCP, Voorpaneel, BOOTP of Auto IP (afhankelijk van de 
netwerkconfiguratie).
Het huidige IP-adres is correct ingesteld. (Noteer dit adres als het wordt toegewezen door 
Auto IP, DHCP of BOOTP.)
Het subnetmasker is correct ingesteld (indien in gebruik).
De standaardgateway is correct ingesteld (indien in gebruik).
De LPR-instelling moet ingeschakeld zijn. Controleer de LPR- en AppSocket-instellingen en kijk 
na of deze zijn ingesteld als gewenst.
2. 
Controleer de taal in het LPR-gedeelte van de configuratiepagina’s:
Interpreters: Auto, PCL of PostScript (afhankelijk van het stuurprogramma).