Reely ARF 595 mm Mini-Neptune, PNP データシート

製品コード
Mini-Neptune, PNP
ページ / 80
70
In de delta-mixer van de zender worden de hoogte- en rolroerstuurbevelen van de zender naar elkaar gemengd. De 
roeruitslagen zijn dan overeenkomstig gedifferentieerd.
  Let op!
 
De aangegeven waarden geven de onderste en de bovenste grenswaarden van de roeruitslagen weer. 
Naargelang uw persoonlijke stuurgewoonte kunt u de uitslagen individueel aanpassen. 
 
Als u voor uw model een computergestuurde afstandsbediening gebruikt, dan kunt u de waarden eenvou-
dig met de zender instellen. Voor de eerste vlucht moet hierbij telkens 30 - 50% exponentieel en Dualrate 
worden ingesteld. Als u een gewone afstandsbediening gebruikt, moet u de waarden instellen door het 
verwisselen van de schuifstangen op de roerhoorns van de servo‘s resp. roerkleppen.
9.  De eerste vlucht
Voor de eerste start moet de vliegaccu in overeenstemming met de gebruiksaanwijzing naar het laadapparaat worden 
opgeladen. Nadat u na het verbinden van de pas opgeladen accu nog een keer kort de functie van de motor en de 
uitslagen van hoogte- en rolroer gecontroleerd heeft, is het model gereed voor de eerste vlucht. 
Kies een geschikte ruimte voor het gebruik van uw model. Voor de eerste vliegpogingen adviseren we een grote 
weide, een sport- of modelvliegtuigterrein. Wacht voor de eerste vlucht tot er een windstille dag is of een dag met 
weinig wind.
a) De start
Principieel is het mogelijk het model alleen te starten. Voor de eerste vlucht raden wij u echter aan de hulp van een 
starthelper in te roepen, die het model met de hand start. Zo heeft u beide handen voor het sturen vrij en kunt u zich 
geheel op het model concentreren. De start en de landing moeten altijd tegen de wind gebeuren.
  Onze tip: 
 
Om de vliegpositie van uw model nauwkeurig te kunnen zien, gaat u zijdelings achter de starthelper staan 
en kijkt u precies in de vliegrichting van het startende model.
Voor de start neemt de starthelper het model met duim en wijsvinger onder aan de romp in de handgreep (zie afbeel-
ding 2, pos. 1) onder de vleugel vast. Geef nu langzaam gas en laat de motor met vol vermogen lopen. De starthelper 
geeft daarop het model met een zachte zwaai recht naar voren vrij. 
Het model moet nu in een vlakke hoek naar boven opstijgen. Probeer hierbij zo min mogelijk te sturen. Pas wanneer 
het model vanzelf zijn vliegpositie verandert en bijv. een bocht vliegt, te snel stijgt of de neus naar beneden wil druk-
ken, corrigeert u de vliegpositie met de noodzakelijke stuurcommando’s. 
Voor de fijngevoelige correctie van de vliegpositie en voor doelgerichte richtingswijzigingen uit de normale vliegpositie 
zijn slechts kleine resp. korte knuppelbewegingen bij de zender vereist. Wanneer de gewenste vlieghoogte is bereikt, 
vermindert u het motorvermogen en leidt u de eerste bocht in.