Reely Electr. single-rotor helicopter RtF (mSP190) mSP190 データシート

製品コード
mSP190
ページ / 112
93
  Door het opladen via die afstandsbedieningszender wordt energie onttrokken aan de daar geplaatste bat-
terijen. Daardoor vermindert ook de bedrijfstijd van de zender. Let tijdens het vliegen daarom ook op de 
batterijindicator en de akoestische signalen van de zender en stop onmiddellijk het vliegen bij onvoldoende 
stroomspanning van de afstandsbediening.
 
Om de batterij in de zender te beschermen raden wij u aan om de vliegaccu bij voorkeur met behulp van een 
computer of USB-stekkerlader op te laden.
  Let op!
Sluit de laadkabel niet aan een USB-hub zonder eigen adapter aan (vb. een USB-poort op een toetsen-
bord), aangezien de stroom voor de laadfunctie hier niet voldoende is. 
 
Leg de vliegaccu bij het laden op een vuurvaste ondergrond en laad de accu niet zonder toezicht op.
Bij aansluiting aan een computer herkent het besturingssysteem geen nieuwe hardware aangezien de USB-poort
enkel voor de laadfunctie wordt gebruikt. Let erop dat de USB-poort van de computer/laptop meestal enkel is geac-
tiveerd wanneer de computer/laptop is ingeschakeld.
Wij raden daarom aan dat de laadkabel enkel met de computer/laptop wordt aangesloten wanneer deze is ingescha-
keld.
b) Controleren van de aandrijfmechaniek
Voor  u  de  modelhelikopter  in  gebruik  neemt,  is  het 
wenselijk de aandrijfmechaniek te controleren. 
Alleen wanneer de mechaniek veilig, spelingvrij en ab-
soluut vlot werkt, kan het model met het minste ener-
gieverbruik vliegen. Omwille van deze reden moet de 
functie van de mechaniek voor elke vlucht kort worden 
gecontroleerd.
Draai daarom de hoofdrotor voorzichtig heen en weer 
en controleer daarbij het samenspel van het hoofdtand-
wiel (1) met het motorritsel (2). De tandwielen moeten 
stevig in elkaar grijpen zonder daarbij vast te klemmen 
of een te hoge wrijving aan te geven. De motoras met 
de  aandrijfritsel  moet  volledig  recht  zijn  afgesteld  en 
mag niet onrond lopen.
De centrifugaalgewichtstang (3) op de bovenste rotor 
moet recht zijn afgesteld en de uiteinden moeten mak-
kelijk op en neer kunnen worden bewogen. 
De  stuurhendels  van  de  bovenste  rotor  (4)  mogen 
daarbij  in  geen  enkele  positie  moeilijk  bewegen  of 
klemmen.
Afbeelding 6