Техническая Спецификация для Conrad Energy Gaui Electric helicopter Kit (212006) 212006

Модели
212006
Скачать
Страница из 76
66
Pagina 15
Attentie, belangrijk!
Aangezien elektrische aandrijvingen met hoog vermogen heel gevaarlijk kunnen zijn, raden wij u aan de motor
altijd van de regelaar te ontkoppelen tijdens de aansluitende onderhouds- en afstelwerkzaamheden. Zo kan een
ongewild aanlopen van de mechaniek worden vermeden.
Controleren van de rotorkopaansturing:
Roep op uw afstandsbedieningszender een helikopterprogramma met een 3-punts 120° tuimelschijfkoppeling (HR-3) op en
stel in het tuimelschijf-mengprogramma de servowegen op 50% in.
1.
Beweeg de pitch-stuurknuppel van onder naar boven en vergewis u ervan dat ook de tuimelschijf horizontaal van onder
naar boven beweegt. In de middelste stand van de stuurknuppel moeten de hendels van de drie tuimelschijfservo’s
horizontaal zijn afgericht. Indien nodig wijzigt u de bewegingsrichting van de afzonderlijke servo’s.
2.
Beweeg de stuurknuppel voor de rollfunctie naar rechts en dan naar links. De tuimelschijf moet daarop eveneens eerst
naar rechts en dan naar links kantelen. Als de bewegingen van de tuimelschijf daarentegen volgens de stuurrichtingen
verlopen, dan wijzigt u de looprichting (reverse-instelling) voor de rollfunctie op de zender.
3.
Beweeg de stuurknuppel voor de nickfunctie naar voor en dan naar achter. De tuimelschijf moet daarop eveneens eerst
naar voor en dan naar achter kantelen. Als de bewegingen van de tuimelschijf daarentegen volgens de stuurrichtingen
verlopen, dan wijzigt u de looprichting (reverse-instelling) voor de nickfunctie op de zender.
Belangrijk!
De tuimelschijfbewegingen voor de roll- en nickfunctie moeten in alle richtingen even groot zijn.
4.
Controleer de middelste stand van de servo’s. Wanneer de stuurknuppel voor de pitchfunctie zich in de middelste stand
bevindt, moet de servohendel absoluut horizontaal zijn afgesteld. Grove foutieve instellingen van de servohendel
kunnen worden verholpen door de servohendel te verplaatsen. De fijnafstelling gebeurt op de zender met behulp van
de subtrimfunctie.
5.
Controleer de hellingshoek van de rotorbladen met een digitale rotorblad-voelermaat. Wanneer de stuurknuppel voor
de pitchfunctie zich in de middelste stand bevindt, moet de hellingshoek van de rotorbladen 0° bedragen. Indien nodig
stelt u de hoek met behulp van de koppelingsstangen (zie pagina 10) af.
6.
Bij een correcte instelling moeten de servohendels, tuimelschijf en tuimelschijfmeenemerhendel in de middelste stand
van de stuurknuppel horizontaal zijn afgesteld.
7.
Schuif de stuurknuppel voor de pitch-functie in de bovenste stand. De hellingshoek van de rotorbladen moet nu tussen
de 11° en 13° bedragen. De pitchcurve op de zender moet daarbij lineair zijn ingesteld. Wanneer de stuurknuppel voor
de pitch-functie in de onderste stand wordt geplaatst, moeten de rotorbladen een hellingshoek van -11° tot -13°
bereiken. Stel indien nodig de pitchfunctie met behulp van de tuimelschijfmenger of de servoweg-instelling op de
zender in. Deze instellingen zijn nodig voor de vliegtoestand „acrobatisch vliegen“.
8.
Voor de vliegtoestand „Normaal“ verhoogt u de pitchcurve in de onderste instelling van 40 naar 45%. In het middelste
bereik verhoogt u de pitchcurve naar 55 naar 60%. De rotorbladhellingshoek moet dan in de onderste positie van de
pitch-stuurknuppel -2° tot -3° bedragen. In de middelste stand moet de hoek dan ca. 3° vertonen.
Onderste afbeelding:
Controleren van de staartrotoraansturing:
Wanneer u de stuurknuppel voor de staartfunctie naar rechts beweegt, moet de schuifhuls van de staartrotorkoppeling in de
richting van de staartrotorbehuizing bewegen. Als de schuifhuls in de richting van de rotor beweegt, dan wijzigt u de
looprichting van de staartservo op de zender.
Controleer in dit verband ook de bedrijfsrichting van de 3-as-gyroscoop. Als de romptip van de helikopter van bovenaf
gezien tegen de richting van de wijzers van de klok naar links wordt gedraaid, moet de schuifhuls door de gyroscoop ook in
de richting van de aandrijfsbehuizing worden geschoven. Als dit niet het geval is, wijzigt u de looprichting van de staartservo
op de gyroscoop. Aansluitend stelt u op de gyroscoop nog de maximale uitslagen van de staartservo in.
Belangrijk!
De schuifhuls mag in beide einduitslagen mechanisch niet aanslaan. Behoud een afstand van ca. 0,5 mm tot de
staartrotorkop of tot de staartrotorbehuizing.