Reely 1:10 Electric monster truck model car Audi RS6 4WD P-190 RtR 2.4 GHz QCO1014W000F17SR02 Fiche De Données

Codes de produits
QCO1014W000F17SR02
Page de 120
104
c) Wielvlucht instellen
De wielvlucht kenmerkt de hoek van de wielen t.o.v. de verticale as.
Negatieve wielvlucht
Positieve wielvlucht
(bovenzijde wielen wijst naar binnen)
(bovenzijde wielen wijst naar buiten)
Negatieve wielvlucht aan de voorwielen verhoogt de dwarsstabiliteit van de wielen in bochten, de besturing reageert directer, de stuurkrachten worden kleiner.
Tegelijkertijd wordt het wiel in de asrichting op de fusee gedrukt. Daarmee wordt de axiale lagerspeling uitgeschakeld, het rijgedrag wordt rustiger.
Negatieve wielvlucht aan de achterwielen vermindert de neiging van de achterkant van het voertuig om in bochten te oversturen. De instelling van een negatieve
wielvlucht verhoogt de slijtage aan de binnenkanten van de wielen. Dit effect kan echter gecompenseerd worden door de instelling van een toespoor.
Het wijzigen van de wielvlucht in een positieve richting naar een positieve wielvlucht vermindert de dwarsstabiliteit van de banden.
Wielvlucht aan de voor- en achterwielen instellen
De wielvlucht kan door het verzetten van de bovenste wieldraagarmen in
telkens twee (vooraan) of telkens vijf bevestigingspunten (achterste wiel-
draagarmen) aan de demperbruggen aangepast worden.
De wielvlucht kan door het verzetten van de bovenste wieldraagarmen in
telkens twee (vooraan) of telkens vijf bevestigingspunten (achterste wiel-
draagarmen) aan de demperbruggen aangepast worden.
Er zijn daarnaast rechtse en linkse draadstangen met sleutelvlak (5 mm)
voor de fijne afstelling van de wielvlucht.
De spanschroeven voor de veerinstelling van de wielvlucht bevinden zich
in de bovenste wieldraagarmen.
• Draai de spanschroef van de bovenste wieldraagarm met de klok mee:
De bovenkant van het wiel wordt naar binnen getrokken in de richting
van “negatieve wielvlucht”.
• Draai de spanschroef van de bovenste wieldraagarm tegen de klok in:
De bovenkant van het wiel wordt naar buiten gedrukt in de richting van
“positieve wielvlucht”.
Let op een evenwichtige instelling van de dwarsstabiliteit van de voor-
en achteras omdat verschillen een over- of onderstuurd rijgedrag tot ge-
volg kunnen hebben.
d) Spoor instellen
De sporing duidt de positie van de wielen t.o.v. de rijrichting aan.
Tijdens het rijden worden de wielen door de rolweerstand vooraan uit
elkaar gedrukt en staan daarom niet meer exact parallel t.o.v. de rijrichting.
Ter compensatie kunnen de wielen van het stilstaand voertuig zo inge-
steld worden dat ze vooraan lichtjes naar binnen wijzen. Dit toespoor
zorgt tegelijkertijd voor een betere zijdelingse geleiding van de banden
en zodoende voor een directere reactie van de besturing.
Als u een zachtere reactie van de besturing wenst, kan dit via de instel-
ling van een naspoor bereikt worden, d.w.z. de wielen van het stilstaand
voertuig wijzen naar buiten. Een spoorhoek van 0° aan de vooras zorgt
voor een prima bestuurbaarheid op zowat elke ondergrond.
Een spoorhoek van meer dan 3° toespoor leidt tot problemen bij het
hanteren en een lagere snelheid.
Voor een grove instelling van het spoor kunnen de buitenste spoorstangen
op de stuurplaat op twee andere bevestigingspunten worden geschroefd.
Hierdoor wordt ook de Ackermann-hoek veranderd. Spanschroeven voor
het afzonderlijk instellen van het spoor van de voorwielen bevinden zich
in de rechter en linker spoorstang, tussen de stuurhevel en de stuur-
plaat.
Het toespoor van de voorwielen mag niet meer zijn dan 4°!