Voltcraft AT-400 Digital-Multimeter, DMM, 4000 counts CAT IV 600V AT-400 Data Sheet
Product codes
AT-400
16
d) Frequenzmessung
Das DMM kann die Frequenz einer Signalspannung von 1 Hz - 40 MHz messen und anzeigen.
Zur Messung von Frequenzen gehen Sie wie folgt vor:
- Schalten Sie das DMM ein und wählen den Messbereich „Hz“. Im
Display erscheint „Hz“.
- Stecken Sie die rote Messleitung in die Hz-Messbuchse (9), die
schwarze Messleitung in die COM-Messbuchse (8).
- Verbinden Sie die beiden Messspitzen mit dem Messobjekt (Signal-
generator, Schaltung usw.).
- Die Frequenz wird mit der entsprechenden Einheit im Display ange-
zeigt.
- Entfernen Sie nach Messende die Messleitungen vom Messobjekt
und schalten Sie das DMM aus.
e) Widerstandsmessung
Vergewissern Sie sich, dass alle zu messenden Schaltungsteile, Schaltungen
und Bauelemente sowie andere Messobjekte unbedingt spannungslos und ent-
laden sind.
Zur Widerstandsmessung gehen Sie wie folgt vor:
- Schalten Sie das DMM ein und wählen den Messbereich „Ω “.
- Stecken Sie die rote Messleitung in die Ω -Messbuchse (9), die
schwarze Messleitung in die COM-Messbuchse (8).
- Überprüfen Sie die Messleitungen auf Durchgang, indem Sie die bei-
den Messspitzen verbinden. Daraufhin muss sich ein Widerstandswert
von ca. 0 - 0,5 Ohm einstellen (Eigenwiderstand der Messleitungen).
- Verbinden Sie die beiden Messspitzen mit dem Messobjekt. Der
Messwert wird, sofern das Messobjekt nicht hochohmig oder unter-
brochen ist, im Display angezeigt. Warten Sie, bis sich die Anzeige
stabilisiert hat. Bei Widerständen >1 MOhm kann dies einige
Sekunden dauern.
- Sobald „OL“ (für Overload = Überlauf) im Display erscheint, haben Sie
den Messbereich überschritten bzw. der Messkreis ist unterbrochen.
- Entfernen Sie nach Messende die Messleitungen vom Messobjekt und schalten Sie das DMM aus.
☞
Wenn Sie eine Widerstandsmessung durchführen, achten Sie darauf, dass die Mess-
punkte, welche Sie mit den Messspitzen zum Messen berühren, frei von Schmutz,
Öl, Lötlack oder ähnlichem sind. Solche Umstände können das Messergebnis verfäl-
schen.
105
l) Meting van de pulsbreedte „ms“
Wees voorzichtig bij werkzaamheden aan lopende motoren en kijk uit voor
draaiende en onder spanning staande onderdelen. Verwondingsgevaar!
De pulsbreedte (pulsduur) is de duur van een halve periode. In de voertuigtechniek worden onderde-
len (bijv. ventielen enz.) via halve periodes van stuursignalen geregeld. Hoe langer een dergelijke hal-
ve periode duurt, hoe langer bijv. een ventiel geopend blijft. De indicatie kan duiden op de positieve of
de negatieve halve periode. Het meetresultaat geeft de pulsduur aan in milliseconden (ms). Door het
optellen van de positieve en de negatieve pulsduur (+/-) krijgt u de totale periodeduur van het stuur-
signaal.
Voor het meten gaat u als volgt te werk:
- Schakel de DMM in en kies het meetbereik „ms-PULSE“
- Steek het rode meetsnoer in de V-meetbus (9), het zwarte in de
COM-aansluiting (8).
- Selecteer met de toets „RANGE“ (4) de triggerpositie (+ of -).
+ Geeft de pulsduur van de positieve halve periode aan in ms.
- Geeft de pulsduur van de negatieve halve periode aan in ms.
- Verbind het zwarte meetsnoer met de carrosserie van het voertuig
(massapotentiaal).
- Verbind het rode meetsnoer met het stuursignaal.
- Op het display wordt de pulsduur in ms weergegeven. Gedurende
korte tijd wordt „OL“ aangegeven, tot de pulsduur gemeten werd. Als
deze indicatie op „OL“ blijft, controleer dan de contactpunten.
- Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject, en
schakel de DMM uit.