Reely 1:8 RC model car Nitro Buggy GSC2010AENGGY ユーザーズマニュアル

製品コード
GSC2010AENGGY
ページ / 140
124
10.    Rijmodus
a) Algemeen
  Denk eraan dat de bediening van afstandsbediende modelvoertuigen geleidelijk aan geleerd moet worden. 
Begin met eenvoudige oefeningen (bv. bochtjes rijden). Gebruik gewone plastic bekertjes als pylonen om 
een bepaalde route af te bakenen.
 
Maak u vertrouwd met het bochtgedrag van het voertuig. Oefen het sturen terwijl het voertuig naar u toe 
rijdt!
 
Het rijden van modelvoertuigen met verbrandingsmotoren is anders dan bij elektrische modellen. Bij een 
elektrisch model biedt de rijregelaar niet alleen de mogelijkheid om vooruit en achteruit te rijden, maar 
ook om probleemloos aan willekeurige (lagere) snelheid met het voertuig te rijden. Bij een model met ver-
brandingsmotor daarentegen is er geen achteruitrijdfunctie (uitsluitend bij zeer speciale voertuigen met 
overeenkomstige transmissie mogelijk). Ook het langzaam rijden is slechts beperkt mogelijk, aangezien de 
koppeling hierdoor sterkt wordt belast.
  Let op! 
 
Het is zeer belangrijk dat het lucht-brandstofmengsel niet te arm wordt (te laag brandstofaandeel).
 
Denk eraan dat de smering van een tweetaktmotor door de olie in de brandstof gebeurt. Een te arme instel-
ling (te weinig brandstof) leidt tot oververhitting van de motor en als gevolg een blokkering van de kof (kolf 
in de cilinder zit vast) omwille van een ontoereikende smering. 
 
Tijdens het gebruik moet er steeds een lichte witte rookpluim uit de uitlaat komen (verbrande olie). Als dit 
niet het geval is, onderbreekt u het rijden en verrijkt u het mengsel (met behulp van de mengselregelschroef/
hoofdsproeinaald).
 
Let er verder op dat de koelribben van de cilinderkop voldoende door lucht omstroomd worden, om overver-
hitting te voorkomen. 
Een mengselverrijking is mogelijk door het afstellen van de hoofdsproeiernaald. Een te rijke instelling moet echter 
ook worden vermeden. 
De optimale bedrijfstemperatuur van de motor bedraagt ca. 100 - 120 °C. Controleer de temperatuur met een druppel 
water op de koelribben van de cilinderkop. Als het water onmiddellijk verdampt, is de motor te warm. Bij een optimale 
bedrijfstemperatuur zal het water na 3 - 4 seconden verdampen. 
Verzeker u voor elke rit dat zender- en ontvangeraccu volledig opgeladen zijn of dat de evt. geïnstalleerde batterijen 
nog voldoende vol zijn.
Controleer het bereik van de zender en de werking van de gehele afstandsbediening (stuurservo, gas-/remservo).
Laat het modelvoertuig indien mogelijk steeds met een hoog toerental rijden (behalve tijdens het inlopen). Als u 
langzaam wilt rijden, vermijd dan kort en heftig gas geven. Vermijd veelvuldig langzaam rijden met een slippende 
koppeling.
Rijd steeds met geplaatste carrosserie. Daardoor beschermt u zichzelf tegen verbrandingen door ongewild aanraken 
van de motor en spruitstuk en de voertuigonderdelen tegen vuil en steentjes.