Инструкция С Настройками для Brother PE-DESIGN Ver.7
233
Handmatig borduurpatronen creëren uit afbeeldingen (Design Center)
2.
Met de schuif Draaddikte stelt u in hoe breed
de draad wordt weergegeven.
de draad wordt weergegeven.
3.
Met de schuif Contrast stelt u het contrast in.
4.
Met de schuif Helderheid stelt u de
helderheid in.
helderheid in.
5.
Klik op Toepassen om een realistisch
voorbeeld van de patronen met de nieuwe
instellingen te tonen. (Als een realistisch
voorbeeld wordt weergegeven.)
voorbeeld van de patronen met de nieuwe
instellingen te tonen. (Als een realistisch
voorbeeld wordt weergegeven.)
Of klik op OK om de instellingen te bewaren
voor de volgende keer dat u de functie
Realistisch voorbeeld selecteert (wanneer
geen realistisch voorbeeld is weergegeven).
voor de volgende keer dat u de functie
Realistisch voorbeeld selecteert (wanneer
geen realistisch voorbeeld is weergegeven).
c
“Voorbeeld van borduurpatroon
weergeven” op pagina 232
weergeven” op pagina 232
Borduurpatronen bekijken in
het referentievenster
het referentievenster
Alle omtreklijnen en patronen op de ontwerppagina
worden weergegeven in het referentievenster. Zo
hebt u een algemeen overzicht terwijl u werkt aan
een detail. Het weergavegebiedkader (rode
rechthoek) geeft aan welk deel van het ontwerp
wordt weergegeven op de ontwerppagina.
Bovendien kan de afbeelding waarvan u een
borduurpatroon maakt of het borduurpatroon dat
wordt gecreëerd en een andere afbeelding worden
weergegeven in het referentievenster naar gelang
het stadium (figuurhandvat of naai-instellingen).
Om te schakelen tussen weergeven en verbergen
van het referentievenster, klikt u op Weergave en
worden weergegeven in het referentievenster. Zo
hebt u een algemeen overzicht terwijl u werkt aan
een detail. Het weergavegebiedkader (rode
rechthoek) geeft aan welk deel van het ontwerp
wordt weergegeven op de ontwerppagina.
Bovendien kan de afbeelding waarvan u een
borduurpatroon maakt of het borduurpatroon dat
wordt gecreëerd en een andere afbeelding worden
weergegeven in het referentievenster naar gelang
het stadium (figuurhandvat of naai-instellingen).
Om te schakelen tussen weergeven en verbergen
van het referentievenster, klikt u op Weergave en
vervolgens op Referentievenster, of klikt u op
,
of drukt u op de sneltoets (
).
■
Zoomen
Het patroon dat wordt weergegeven in het
referentievenster kunt u verkleinen, zodat het
geheel past in het referentievenster, of vergroten
zodat alleen het patroon wordt weergegeven.
referentievenster kunt u verkleinen, zodat het
geheel past in het referentievenster, of vergroten
zodat alleen het patroon wordt weergegeven.
1.
Klik op de tab Pannen/Zoomen, klik op
.
→ Het patroon wordt zo weergegeven dat dit
het hele referentievenster vult.
■
Weergavegebiedkader
verplaatsen
verplaatsen
Het deel van het patroon dat wordt weergegeven op
de ontwerppagina, kunt u selecteren in het
referentievenster.
de ontwerppagina, kunt u selecteren in het
referentievenster.
1.
Plaats de aanwijzer op het
weergavegebiedkader.
weergavegebiedkader.
→ De aanwijzer verandert in
.
2.
Sleep het weergavegebiedkader, zodat dit het
gewenste deel van het patroon omgeeft.
gewenste deel van het patroon omgeeft.
→ Het geselecteerde deel van het patroon
wordt weergegeven op de
ontwerppagina.
ontwerppagina.
■
Weergavegebiedkader opnieuw
tekenen
tekenen
In plaats van het weergavegebiedkader te
verplaatsen kunt u het ook opnieuw tekenen om het
gewenste deel van het ontwerp weer te geven op de
ontwerppagina.
verplaatsen kunt u het ook opnieuw tekenen om het
gewenste deel van het ontwerp weer te geven op de
ontwerppagina.
1.
Klik op het gebied dat u wilt weergeven of
sleep de aanwijzer over het gewenste deel
van het patroon in het referentievenster.
sleep de aanwijzer over het gewenste deel
van het patroon in het referentievenster.
→ Het weergavegebiedkader wordt opnieuw
getekend en het geselecteerde deel van
het patroon wordt weergegeven op de
ontwerppagina.
het patroon wordt weergegeven op de
ontwerppagina.
b
Memo:
Om het dialoogvenster te sluiten zonder de
gewijzigde instellingen toe te passen klikt u op
Sluiten of op Annuleren.
gewijzigde instellingen toe te passen klikt u op
Sluiten of op Annuleren.
F11