Справочник Пользователя для Mitsubishi Electronics puhy-ep-yjm-a(-bs)

Скачать
Страница из 276
85
NL
11.1. Let op
1
  Volg de plaatselijke voorschriften op voor technische standaarden met 
betrekking tot elektrische apparaten en het leggen van elektrische leidingen.
2
  Tussen de kabels voor de apparaatbesturing (hierna signaaldraad genoemd) 
en de voedingskabels moet een tussenruimte van ten minste 5 cm worden 
gelaten om de invloed van ruis tegen te gaan. (Breng de signaaldraad en de 
voeding niet in dezelfde behuizing aan.)
3
  De buitenunit moet rechtstreeks worden geaard.
4
  Laat wat speling op de kabels aan de schakelkasten van de binnen- en 
buitenunits; zo worden die gemakkelijker opengemaakt voor onderhoud of 
inspectie.
5
  Sluit de hoofdstroomvoorziening nooit aan op het aansluitblok voor de 
signaaldraad. Als dit wel wordt gedaan, zullen sommige delen doorbranden.
6
  Gebruik een tweeaderige afgeschermde kabel voor de signaaldraad. Als 
voor de signaaldraden van verschillende systemen één veeladerige kabel 
wordt gebruikt, heeft dit een nadelige invloed op de transmissie van de 
signalen, en daardoor op de werking van de installatie.
7
  Alleen de eigen signaaldraad mag met het aansluitblok van een buitenunit 
worden verbonden.
 
Bij een verkeerde aansluiting functioneert het systeem niet.
8
  Bij aansluiting op een hoofdeenheid van de besturing, of om groepsbesturing 
in verschillende koelsystemen mogelijk te maken, moet tussen de 
buitenunits in de verschillende koelsystemen een signaaldraad worden 
gelegd.
 
Verbind deze signaaldraden op de aansluitblokken voor centrale besturing 
(tweeaderig, zonder polariteit).
9
  De groepsinstellingen worden op de afstandsbediening gemaakt.
11.2. De schakelkast en de 
draadaansluitpunten
1
 
Buitenunit
1.  Schroef het voorpaneel van de schakelkast los, verwijder de 4 schroeven en 
duw het voorpaneel een beetje omhoog voor u het los trekt.
2.  Sluit de binnen/buitensignaaldraad aan op het aansluitblok (TB3) voor de 
binnen/buitensignaaldraad.
 
Als in het koelsysteem meerdere buitenunits zijn opgenomen, maakt u vanuit 
de buitenunits een serieschakeling (M1, M2,  ) naar TB3. Sluit slechts één 
binnen/buitensignaaldraad van de buitenunits aan op TB3 (M1, M2,  ).
3.  Sluit de signaaldraden voor centrale besturing (tussen het centrale 
besturingssysteem en de buitenunits van een ander koelsysteem) aan 
op het aansluitblok voor centrale besturing (TB7). Als in het koelsysteem 
meerdere buitenunits zijn opgenomen, maakt u vanuit de buitenunits in 
hetzelfde koelsysteem een serieschakeling (M1, M2, S) naar TB7. (*1)
*1:  Als TB7 niet in serie wordt geschakeld naar de buitenunits in hetzelfde 
koelsysteem, verbindt u de signaaldraad voor centrale besturing met 
TB7 op OC (*2). Als OC defect is, of als vanuit de centrale besturing 
een opdracht wordt gegeven tijdens een stroomonderbreking, maakt u 
een serieschakeling tussen TB7 en OC, OS1 en OS2. (Als de buitenunit 
waarvoor de voedingsaansluiting CN41 in de schakelkast werd 
verbonden met CN40, defect is of geen stroom krijgt, heeft de centrale 
besturing geen invloed, ook al is TB7 in de serie ingeschakeld.)
*2:  OC, OS1, en OS2 van de buitenunits worden binnen hetzelfde 
koelsysteem automatisch geïdentificeerd. Zij worden geïdentificeerd 
als OC, OS1, en OS2 in dalende volgorde van capaciteit. (Bij gelijke 
capaciteit worden ze volgens hun adresnummer in stijgende volgorde 
gezet.)
4.  Van de binnen/buitensignaalkabel verbindt u de afscherming met de aarde  
( ). Sluit de signaaldraden voor centrale besturing aan op het aansluitpunt 
S van het aansluitblok voor centrale besturing (TB7). Als voor buitenunits 
de voedingsaansluiting CN41 in de schakelkast werd verbonden met CN40, 
moet u daarenboven het aansluitpunt S en de aardeverbinding  
( ) kortsluiten.
5.  Maak de aangesloten kabels stevig vast met de kabelstrop onder het 
aansluitblok. Door krachtuitoefening op het aansluitblok kan dat beschadigd 
worden en kunnen kortsluitingen, aardfouten, of brand ontstaan.
[Fig. 11.2.1] (p.9) 
A
Voeding
B
Signaaldraad
C
Aardeverbinding
[Fig. 11.2.2] (p.9)
A
Kabelstrop
B
Voedingskabel
C
Signaaldraad
D
Pijler
2
 
De kabelbuizen plaatsen
Maak een opening door de uitdrukopeningen voor de kabelbuis aan de basis 
• 
en op het onderstuk van het voorpaneel met een hamer uit te slaan.
Als u de knock-outs gebruikt voor de kabelbuizen, verwijder dan de braam 
• 
en scherm de buis af met tape.
Maak de ontstane openingen zo goed mogelijk dicht om te vermijden dat 
• 
dieren e.d. in de unit raken.
Bij het wegnemen van de kabelbuis uit het onderste deel van de unit, dicht 
• 
rondom de buisopening om het binnendringen van water te voorkomen.
11.3. Signaalkabels
1
 
Besturingskabeltypes
1.  Signaalkabels
Signaalkabeltypes: Afgeschermde kabel CVVS, CPEVS of MVVS
• 
Kabeldiameter: Minstens 1,25 mm
• 
2
 
Maximale kabellengte: 200 m
• 
Maximale signaalkabellengte voor centrale besturing en binnen/
• 
buitensignaalkabels (Max. lengte via buitenunits): 500 m
 
De maximale kabellengte tussen de stroomvoorzieningseenheid 
voor signaaldraden (voor centrale besturing) en elke buitenunit en 
systeembediening is 200 m.
2.  Afstandsbedieningskabels
ME Afstandsbediening
Kabeltype
2-aderig met mantel, niet afgeschermd 
CVV
Kabeldiameter
0,3 tot 1,25 mm
2
 (0,75 tot 1,25 mm
2
)*
Opmerkingen
Gebruik voor lengtes van meer dan 10 m 
een kabel met dezelfde eigenschappen als 
signaalkabels.
MA Afstandsbediening
Kabeltype
2-aderig met mantel, niet afgeschermd 
CVV
Kabeldiameter
0,3 tot 1,25 mm
2
 (0,75 tot 1,25 mm
2
)*
Opmerkingen
Max. lengte: 200 m
*  Aangesloten op eenvoudige afstandsbediening
11. Bedrading (Meer gegevens vindt u in de respectieve installatiehandleidingen.)
Doorboringen
Wanneer een opening met specie wordt gevuld, moet de doorgeboorde sectie 
met staalplaat worden afgeschermd zodat het isolatiemateriaal niet wordt geplet. 
Gebruik onbrandbare materialen voor zowel de isolatie als de bedekking. (Vinyl 
mag hierbij niet worden gebruikt.)
Het leidingisolatiemateriaal moet aan de volgende vereisten voldoen:
• 
Leidingafmetingen
ø6,35 tot 25,4 mm
ø28,58 tot 41,28 mm
Dikte
10 mm min.
15 mm min.
Warmtebestendigheid
100°C min.
*  De plaatsing van leidingen in een omgeving met hoge temperaturen of een 
hoge vochtigheidsgraad, zoals de bovenste verdieping van een flatgebouw, 
kan het gebruik van dikkere isolatiematerialen dan hierboven opgegeven 
nodig maken.
*  Wanneer u zich aan bepaalde specificaties van de klant moet houden, zorg 
er dan voor dat ook aan de bovenstaande eisen wordt voldaan.
[Fig. 10.4.4] (p.8) 
<A> Binnenmuur (ingewerkt)
<B> Buitenmuur
<C> Buitenmuur (open)
<D> Vloer (waterdicht)
<E> Dakleidingkoker
<F> Doorgeboorde sectie naar brandgrens en grensmuur
A
Mof
B
Thermische isolatie
C
Bekisting
D
Dichtingsmateriaal
E
Strook
F
Waterdichte laag
G
Mof met rand
H
Bekistingsmateriaal
I
Specie of onbrandbaar dichtingsmateriaal
J
Onbrandbaar isolatiemateriaal
WT05962X01_NL.indd   85
2010/08/30   17:57:41