Xerox Phaser 4400 产品宣传页

下载
页码 52
Windows 2000/XP-netwerk
Phaser™ 4400-laserprinter
29
Windows 2000/XP-problemen oplossen (TCP/IP)
Opmerking
Schakel in Windows XP met behulp van de Taakbalk en het dialoogvenster Eigenschappen 
van het menu Start over naar Windows-klassiek. Als u dit niet doet, komen de procedures in 
Windows XP niet overeen met onderstaande stappen.
In deze sectie wordt ervan uitgegaan dat u de volgende taken hebt voltooid:
U hebt een Phaser-printer PCL- of PostScript-afdrukstuurprogramma opgeladen.
U hebt een recente kopie van de configuratiepagina’s afgedrukt en bewaard. Raadpleeg de sectie 
over het Voorpaneel in de Handleiding Functies op de interactieve documentatie-cd-rom voor 
informatie over het afdrukken van configuratiepagina’s.
1. 
Controleer het volgende in het TCP/IP-gedeelte van de configuratiepagina’s:
De IP-adresbron is ingesteld op DHCP, Voorpaneel, BOOTP of Auto IP (afhankelijk van de 
netwerkconfiguratie).
Het huidige IP-adres is correct ingesteld. (Noteer dit adres als het wordt toegewezen door 
Auto IP, DHCP of BOOTP.)
Het subnetmasker is correct ingesteld (indien in gebruik).
De standaardgateway is correct ingesteld (indien in gebruik).
De LPR-instelling moet ingeschakeld zijn. Controleer de LPR- en AppSocket-instellingen en kijk 
na of deze zijn ingesteld als gewenst.
2. 
Controleer de taal in het LPR-gedeelte van de configuratiepagina’s:
Interpreters: Auto, PCL of PostScript (afhankelijk van het stuurprogramma).
3. 
Controleer of de client is aangemeld bij het netwerk en afdrukt naar de juiste afdrukwachtrij. 
Controleer ook of de gebruiker toegang heeft tot de Phaser-printerwachtrij.
4. 
Gebruik op het bureaublad van de server de rechtermuisknop en selecteer Mijn netwerklocaties. 
Selecteer met de rechtermuisknop de optie Eigenschappen in het trapsgewijze menu. Selecteer 
LAN-verbinding. 
5. 
Het dialoogvenster Eigenschappen voor LAN-verbinding moet verschijnen. Selecteer het tabblad 
Algemeen.
6. 
Zoek in de lijst met geïnstalleerde netwerkprotocollen naar het TCP/IP Internet-protocol. 
Controleer of TCP/IP is geconfigureerd. Neem contact op met de netwerkbeheerder voor meer 
informatie.
7. 
Klik zoals nodig op Installeren, installeer onderdelen die niet in de lijst worden weergegeven en 
start het systeem opnieuw.
8. 
Als het systeem opnieuw is gestart, selecteert u de knop Start, Instellingen en selecteert u 
vervolgens de map Printers. Het venster Printers moet verschijnen.
9. 
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van de printer en kies Eigenschappen.
10. 
Klik op het tabblad Geavanceerd. Controleer of u het juiste stuurprogramma hebt geselecteerd 
voor de printer.
11. 
Selecteer het tabblad Poorten.
12. 
Controleer of het IP-adres in de lijst Afdrukken naar de volgende poort gelijk is aan het IP-adres 
op de configuratiepagina’s. Mogelijk moet u op de knop Poort configureren klikken om het 
IP-adres te zien. Indien nodig selecteert u het TCP/IP-nummer voor uw printer opnieuw.